Welke factoren hebben invloed op sterfte vóór het spenen?
Varkens zijn polytochrone dieren, wat betekent dat ze bij één worp meerdere biggen voortbrengen. Deze uit de evolutie voortgekomen strategie wordt “ouderlijk optimisme” genoemd en stelt de zeug in staat om meer nakomelingen te produceren dan wat nodig is voor haar vervanging (Mock en Forbes, 1995).
Natuurlijk instinct bepaald groei in nakomelingen
In de natuur kan deze strategie zeer gunstig zijn om het hoofd te bieden aan bijvoorbeeld onvoorspelbare milieuomstandigheden. Het vereist op zijn beurt echter wel een hoge energie investering van de zeug om extra nakomelingen te produceren en groot te brengen. Deze strategie is zeer effectief om de overlevingskansen van het diersoort te vergroten, maar dit kan wel ten koste gaan aan bepaalde essentiële functionaliteiten die noodzakelijk zijn voor de groei en ontwikkeling van de nakomelingen.
Bij varkens kan dit resulteren in: beperkte baarmoederruimte; ondervoeding van de foetus en beperkte beschikbaarheid van biest. Hierdoor nemen de overlevingskansen voor zwakkere biggen af (Edward en Baxter, 2015.). Deze evolutionaire aanpassing verklaart ten dele waarom we een grote sterfte in een zeer vroeg levensstadium hebben. Aangezien de worpgrootte in de moderne varkenshouderij aanzienlijk is toegenomen, is het een hele uitdaging alle levend geboren biggen daadwerkelijk groot te brengen.

Sterfte vóór het spenen
De overlevingskans van pasgeboren biggen neemt af naarmate het aantal biggen dat per zeug per jaar wordt geboren, toeneemt. Dit, samen met de selectie van toegenomen groei en minder vet aanzet, heeft geresulteerd in nakomelingen met verminderde fysiologische rijpheid bij de geboorte, wat resulteert in verminderde groei en thermo-regulerend vermogen van pasgeboren biggen (Herpin et al. 1993). Om overlevingskansen van de nakomelingen te vergroten, moet ondersteuning tijdig en doelgericht zijn. Dit vraagt om een vroegtijdige signalering en een doelgerichte aanpak bij biggen met een lage levensvatbaarheid. Maatregelen zijn nodig om de pasgeboren biggen te helpen de lichaamstemperatuur op niveau te houden en zoveel mogelijk colostrum op te nemen om de overlevingskansen te vergroten.
Sterfte onder pasgeboren biggen is een belangrijke reden van economische verliezen en welzijnsproblemen in de varkenshouderij. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de sterfte vóór het spenen in de varkenshouderij varieert tussen 10 en 20%, en dat de meeste sterfgevallen binnen 72 uur na de geboorte plaatsvinden. Het geldt vooral voor hoogproductieve zeugen (>30 gespeende biggen/zeug/jaar) en gaat gepaard met een vermindering van het gemiddelde geboortegewicht en uniformiteit. Dit leidt tot een toename van het percentage kleine biggen (< 1,0 kg bij de geboorte) (Quiniou et al., 2002). Biggen met een laag geboortegewicht (LBW) hebben een grotere kans op een hogere morbiditeit, een hogere sterfte vóór het spenen en lagere groeicijfers (López-Vergé et al., 2018).
Factoren die van invloed zijn op sterfte vóór het spenen
Het voorkomen van sterfte vóór het spenen vereist een totaalaanpak. Dit omdat deze over het algemeen moeilijk aan één enkele oorzaak kan worden toegeschreven. Verschillende factoren en de onderlinge complexe samenhang leiden tot sterfte vóór het spenen. Deze factoren kunnen grofweg worden ingedeeld in zeugfactoren, bigfactoren en omgevingsfactoren.
De zeugfactoren
De foetale en postnatale overleving begint bij de zeug. Zij speelt een cruciale rol door via de baarmoeder en tijdens de lactatie essentiële voedingsstoffen te leveren en door wenselijk moedergedrag te vertonen. Daarnaast zijn de genetica en de pariteit van de zeug, evenals haar fysieke conditie tijdens de dracht en de lactatie, allemaal van invloed op de overlevingskansen van de biggen.
Intra-uteriene effecten die belangrijk zijn voor de kwaliteit van de biggen zijn:
- voldoende bloedtoevoer naar de baarmoeder;
- een adequate verdeling van de voedingsstoffen en;
- de effectiviteit van de placentaoverdracht.
Placentale ontwikkeling wordt gecompromitteerd door overbezetting van de baarmoeder door grote tomen met als gevolg insufficiënte werking van de placenta. Dit is een belangrijke oorzaak van intra-uteriene groeibeperking bij biggen (IUGR (Huting et al., 2018; Edwards en Baxtor, 2015).

IUGR wordt meestal beschreven als een verminderde groei en ontwikkeling van de foetus tijdens de dracht. Essentiële voedingsstoffen gaan zo veel mogelijk naar de hersenen om ontwikkeling te stimuleren en minder naar belangrijke organen. Dit resulteert in een ‘dolfijnachtige’ hoofdvorm bij de biggen. Ook kan dit leiden tot doodgeboorte en beïnvloedt het de neonatale overlevingskansen. Dit door de verminderde fysiologische en gedragsmatige levensvatbaarheid en het aanpassingsvermogen aan postnatale uitdagingen. Doodgeboren biggen zijn in het algemeen goed voor 30-40% van alle sterftegevallen vóór het spenen. De belangrijkste oorzaak is een langdurig werpproces dat leidt tot langdurige perioden van zuurstofgebrek voor de biggen tijdens de geboorte, wat kan leiden tot doodgeboorte, neonatale asfyxie en hypoxische stress (Langendijk et al., 2018).
Het vroegtijdig en adequaat opnemen van colostrum is van vitaal belang voor de overleving. Dit is essentieel voor het bereiken van een stabiele lichaamstemperatuur en voor de opname van maternale immunoglobulinen voor passieve immuun bescherming totdat het immuunsysteem van de big volledig ontwikkeld is. Om voldoende biest te kunnen opnemen, moet een big veilig toegang hebben tot de uier. Het gedrag van de zeug moet daarom redelijk kalm zijn, onrustig gedrag door langdurig werpen verhindert een vroege opname van biest en verhoogt het risico op doodliggers.
De bigfactoren
Biggen zijn het kwetsbaarst bij de geboorte door hun lage lichaamsgewicht, gebrek aan energiereserves en verminderde thermo-regulatie. De kans om in dit stadium te sterven is groter dan in welk andere stadia van het biggenleven. Vooral biggen die geboren worden met een ontwikkelingsachterstand zijn vatbaarder voor onderkoeling, verminderde biestopname en verdrukking.
Pasgeboren biggen zijn afhankelijk van drie verschillende energiebronnen:
- glycogeen;
- colostrum en;
- Zeugenmelk
Aangezien glycogeen depots beperkt zijn (energie voor ongeveer 16 uur) is de big volledig afhankelijk van biest en transitie melk voor energie (Theil et al., 2014).
Geboortegewicht wordt algemeen aanvaard als de belangrijkste parameter van bigoverleving ( Baxter et al., 2008). Biggen met een laag geboortegewicht hebben een hogere sterfte als gevolg van een verminderd thermo-regulerend vermogen en hun continue strijd om te concurreren met nestgenoten om voldoende hoeveelheden colostrum vroeg op te nemen (Edwards en Baxter, 2015). Biggen met een lichaamsgewicht van <1,0 kg vertoonden een sterfte van 40% vóór het spenen (Roehe en Kalm, 2000). Hoge sterfte tijdens de eerste levensdagen wordt niet alleen geassocieerd met LBW biggen, maar ook met de aanwezigheid van intra-uteriene groeirestrictie (IUGR) (Huting et al., 2018). Het toegenomen voorkomen van biggen met verminderde levensvatbaarheid vraagt om interventies en extra zorg. Dit om hun overlevingskansen in het vroege leven te verbeteren en hen te helpen gedijen in het latere leven.
De omgevingsfactoren
De overlevingskans van biggen wordt ook sterk beïnvloed door de omgevingsfactoren. En de thermische comfortzone van de biggen en de zeug zijn zeer verschillend. Zo is de minimale kritische temperatuur van pasgeboren biggen ongeveer 34 graden, daar waar de optimale thermische comfortzone van de zeug variabel kan zijn tussen de 12-22 graden ( Black et al., 1993). De afdelingstemperatuur in de kraamstal is tijdens het werpen minimaal 23-24 graden. De pasgeboren big ondervindt bij deze temperatuur snel warmteverlies via conductie, convectie, straling en verdamping door een zeer laag vetgehalte, gebrek aan energiereserves en beperkte thermo-regulatie. Het is een echte uitdaging om in de kraamafdeling een comfortabele thermische omgeving te creëren voor een optimale productie. Het thermo-regulerend vermogen is belangrijker voor de overleving van biggen met een laag geboortegewicht, aangezien het warmteverlies per eenheid lichaamsgewicht omgekeerd evenredig is met de lichaamsgrootte (Herpin et al 2002).

Een tweede omgevingsfactor is de sociale interactie. De concurrentie tussen broers en zussen kan hevig zijn. Vooral in grote worpen en in worpen met een grote variatie in geboortegewicht. Als dit niet goed wordt aangepakt door managementstrategieën, zoals intermittent sucklingbinnen de eerste 24 tot 48 uur na de geboorte, zullen biggen met een laag geboortegewicht, ongeacht hun groeipotentie, het risico lopen te verhongeren. De invloed van de verzorger op de productiecijfers is van groot belang in alle stadia binnen het bedrijf, maar extra zichtbaar in de kraamstal.
Het is belangrijk te zorgen voor:
- Een positieve en zachte aanpak van de zeugen om stress en angstgevoelens te verminderen;
- Toezicht op het tijdstip van de baring om verloskundige ingrepen te verrichten in geval van langere tussengeboorte-intervallen;
- Extra zorg voor biggen met een laag geboortegewicht en IUGR-biggen zullen onvermijdelijk leiden tot een lagere sterfte in de kraamstal.
Welke oplossingen kunnen ondersteunen?
Sterfte vóór het spenen is niet zo eenvoudig als het op het eerste gezicht lijkt. Er zijn vele factoren die de sterfte vóór het spenen beïnvloeden en het is moeilijk al deze complexe interacties te ontrafelen en de primaire oorzaak te achterhalen. Neonatale biggen zijn zeer kwetsbaar voor sterfte vooral de biggen met een lage levensvatbaarheid als gevolg van vele fysiologische tekortkomingen. Er zijn verschillende oplossingen om de prestaties van jonge biggen te verbeteren. Mogelijkheden zijn:
- Voedings- en managementstrategieën voor zeugen die de groei en ontwikkeling van de foetus stimuleren;
- Rust in de kraamstal
- De juiste temperatuur en tochtvrije kraamafdeling
- Hygienisch en droog kraamhok
- Intermittent suckling
- Biggen actief aan de uier leggen
- Biggen kunnen baat hebben bij een “boost” van energie om hun kansen om te zogen en colostrum te verkrijgen te vergroten, dit helpt hen bij het bereiken van thermostabiliteit en passieve immuun bescherming. Een goed begin is de helft van het succes.
Bent u benieuwd welke oplossingen u kunnen helpen? Vul onderstaand formulier in of vraag uw AHV-Specialist naar de mogelijkheden.
Een vraag voor een AHV-Specialist?
Wilt u bezocht worden door een AHV-Specialist om samen de gezondheid op uw varkensbedrijf te bespreken? Onze AHV Specialist komt graag bij u langs om samen de gezondheid van uw zeugen en biggen te beoordelen en met een passend advies te komen.
Benelux – Contact Opnemen Adviseur kort
"*" geeft vereiste velden aan